GPMI onder de loep

‘Leefloners onderwerpen aan een contract met voorwaarden helpt hen niet vooruit. Schaf het systeem af en maak tijd voor kwaliteitsvolle begeleiding, aldus organisaties die zich het Platform GPMI noemen en zich samen tegen het contract verzetten’. GPMI staat voor “geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie”. Het is een zogenaamd contract dat iemand die recht heeft op een leefloon afsluit met het OCMW. Het bevat afspraken die de integratie in de samenleving zouden moeten bevorderen. Door het machtsonevenwicht gaat het echter niet om afspraken, maar om extra voorwaarden. Die zijn niet wettelijk bepaald en vormen vaak een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. En bovenal: ze werken niet, adus het Platform op 23 November 2021 in De Standaard.

Op 25 november 2021 presenteerde socioloog Michel Albertijn van Tempera-BSM Management de resultaten van het onderzoek naar de hervorming van het GPMI.

Het GPMI werd in 1993 in het leven geroepen. Nadien werd het geregeld aangepast aan maatschappelijke veranderingen. De laatste hervorming van 2016 wou van het GPMI een performant begeleidingsinstrument maken. De wet op het leefloon verving in 2002 de wet op het bestaansminimum en introduceerde de basisfilosofie sociale integratie. Activering is de leidraad. Dit recente onderzoek bevat een kwantitatief en kwalitatief luik voor de evaluatie.

De GPMI-hervorming had 8 objectieven.

Het later opstellen van het GPMI (drie maanden na aanvraag leefloon), de versoepeling van de evaluatieprocedure (3 X per jaar, 2 persoonlijke evaluaties), sanctionering (verkorting tijd tussen sanctie en uitvoering, uitstelmogelijkheid). Dubbele motiveringsplicht bij niet deelname. De uitbreiding van de doelgroep (naar instromende rechthebbenden). Tewerkstelling, meer focus op professionele inschakeling. Toevoeging rechthebbenden met subsidiare bescherming. Financieel extra 10% leefloon, tegemoetkoming voor 1 jaar. Er waren individuele interviews en focusgroepen, met beleidsverantwoordelijken, rechthebbenden en maatschappelijk werkers. Men peilde naar de perceptie. De praktijken en opvattingen varieerden enorm per OCMW, maar ook binnen de OCMW’s, bij de maatschappelijk werkers.

Positieve en negatieve punten

Positief vond men de analyse van alle levensdomeinen. Ook de focus op begeleiding, het principe van concrete besluiten, een vast traject, de ontwikkeling van processen en instrumenten, de subsidie (maar die dekt niet alle administratieve lasten), eventuele sancties (positief?) zijn positief. Er zijn ook nadelen. De administratieve overbelasting, de complexiteit van de wetgeving, de formalisering, rechthebbenden voelen zich niet betrokken, de looptijd van het instrument (verschilt van de realiteit van de rechthebbende, zijn project), de moeilijkere vertrouwensrelatie. Er waren nauwelijks sancties, 9 op 528 evaluaties. Dit betrof 8 rechthebbenden. Hoogstens een tweetal sancties werden uitgevoerd. Maatschappelijke werkers blijken koele minnaars van het formaliseringsinstrument. De kwantitatieve studie omvat een analyse van de kenmerken van de leefloners, zoals leeftijd, gezinssamenstelling, nationaliteit. Het afsprakenkader en de begeleiding in het GPMI blijft nuttig.  De algemene conclusie is dat het GPMI positieve vorderingen mogelijk maakt ondanks tekortkomingen. De verplichting betreft ook jongeren onder de 25 jaar en vrijwel alle nieuwe begunstigden. De studenten vormen een aparte problematiek. Bekijk de volledige presentatie.

Focus op arbeidsmarktanalyse en de noodzaak voor een socialer arbeidsmarktbeleid

De intrede van activering was een eerder conservatieve revolutie. Andere mijlpalen waren de organieke wet van 76, de dienstverlening wordt dan een soort recht en geen gunst. Men stapte over van armoede-bestrijding met caricatieve inslag naar een breder welzijnsconcept. Hulpverlening werd een politiek en administratief gegeven. Sociale zekerheid en sociale bijstand liepen nadien meer in elkaar over.

De veranderende arbeidsmarktrealiteit bestuderen hoort bij deze analyse. Zoals de toestroom van leefloners door corona die overbelasting en stijgende kosten voor het OCMW meebrengt, verslechterende woonsituaties, somberder vooruitzichten op werk voor ouderen en laaggeschoolden, de ‘uberisatie’ van de arbeidsmarkt, een forse instroom van illegalen, nieuwkomers die zich op de arbeidsmarkt aanbieden. Activering van langdurig zieken en de verhoogde pensioenleeftijd. Heel wat factoren beïnvloeden de grootte en samenstelling van de groep leefloners.

Antwoorden op vragen als ‘Welke kansen hebben specifieke profielen op betaald werk?, Hoe zit het met lonen, arbeidsregimes, combinatie werk, gezin?, In welke mate verbeteren laaggeschoolden hun inkomenspositie en algemene situatie in de andere levenssferen bij de overstap van leefloon naar betaald werk? Hoe zit het met alleenstaande ouders met kinderen? Wat zijn de objectieve barrières die de overstap naar werk in de weg zitten?’ zijn interessant. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt zijn voor activering. Meer kwalitatieve begeleiding van leefloners en tomeloze activeringsdruk zonder tegelijkertijd een socialer arbeidsmarktbeleid te realiseren, met meer werkbaar werk, zonder af te rekenen met sociale fraude, zonder ervoor te zorgen dat lonen en uitkeringen uitkomen boven de armoedegrens, brengt weinig aarde aan de dijk.