De inschakelingseconomie in Brussel leidt mensen op die zwak staan op de arbeidsmarkt. De nieuwe Ordonnantie Sociaal Ondernemerschap[1] hertekent dit kader met een dubbel getrapt erkenningssysteem, eerst als sociale onderneming en vervolgens via een ‘mandatering’ voor de creatie van inschakelingsbanen.
De sectorfederaties werkten in 2017 binnen de werkgroepen constructief mee aan dit kader. FeBIO stelt vast dat cruciale info in de uitvoeringsbesluiten terechtkomt waardoor de nieuwe Ordonnantie op het moment van de goedkeuring door de regering weinig transparant is. Beide teksten moet men in het parlement samen kunnen lezen. Vooral in deze sector mag men de samenhang met andere hervormingen die gelijktijdig plaatsvinden niet uit het oog verliezen. FeBIO brengt drie punten onder de aandacht.
1. De onduidelijkheid omtrent de doelgroep.
Het is een vraagteken hoe men in Brussel de definities ‘afstand tot de arbeid en de begrippen kansarm en heel kansarm’ [2] in de nieuwe Ordonnantie zal operationaliseren. Er is geen doelgroepdefinitie maar men legt de link naar de doelgroepen in de Ordonnantie Tewerkstellingssteun. Daar ‘categoriseert’ men werklozen meer en duiken er regelmatig nieuwe doelgroepen op. Men weet niet of de toeleidingspolitiek van de doelgroep naar de organisaties door Actiris wijzigt. We onderstrepen hierbij de nood aan een instroom van zwakke en sterkere profielen om bedrijfszekerheid en rentabiliteit te kunnen garanderen.
2. FeBIO wil duidelijkheid over de financiële consequenties van de hervormingen en vraagt garanties
- De hervorming Ordonnantie Sociaal Ondernemerschap. In 2018 zou het budget voor de inschakelingsorganisaties zo’n 10,5 miljoen euro bedragen. Dat is een verhoging, maar te weinig voor de meer dan honderd inschakelingsorganisaties die de sector nu telt. FeBIO vraagt een aparte enveloppe voor nieuwe projecten. In het commentaar van de Ordonnantie op pagina 9 van Artikel 14 lezen we: ‘De steun die bestemd is om de kosten van de assistentie aan de kansarme werknemers te compenseren, moet aan bepaalde voorwaarden voldoen’. In de definitie van toelaatbare kosten: ‘doelgroepwerknemers bij te staan voor een maximumperiode van 12 maanden na de aanwerving van een kansarme werknemer of voor een maximumperiode van 24 maanden na de aanwerving van een heel kansarme werknemer’. Vandaag financiert men de doelgroep gedurende 4 jaar. Zo’n verkorting betekent een flinke achteruitgang. De berekeningswijze van deze kosten laat zich raden. Er is een ‘beperking van de intensiteit van de steun tot 50%’.
- De hervorming Ordonnantie Tewerkstellingssteun. FeBIO vraagt garanties dat de huidige SINE, DSP, GECO, ACTIVA-statuten en middelen integraal in de PIOW’s en IO’s blijven om bestaande knelpunten op te lossen. Onze organisaties bewijzen al jaren dat we de doelgroep vakkundig begeleiden, competenties bijbrengen en indien mogelijk duurzaam aan het werk houden. In de begeleidende nota van de Ordonnantie Sociaal Ondernemerschap [3]staat dat men bereid is om enkel toegang tot de zogenaamde tewerkstellingssteun voor de sociale economie (DSP-SINE) te geven aan sociale inschakelingsondernemingen. Dit is positief. Maar hoe zit het met andere statuten en wat zijn voor het nieuwe DSP/SINE statuut de concrete bedragen en de duurtijd van de contracten? Deze hervorming moet financieel voor de organisaties minstens een nuloperatie zijn. Bij de FeBIO-leden noteerde men in 2016 op zo’n 913 contracten op de personeelslijsten van de inschakelingsprojecten 49% Artikel 60’ers, 4% SINE’s, 10% Geco’s, 18% DSP’ers en 1,1% inschakelingscontracten. Dit geeft een idee van het relatief belang van de statuten. Het restpercentage van zo’n 17,9 % van de financiering van de lonen is afkomstig van Sociale Maribel, wijkcontracten, VGC, eigen middelen en PIOW-middelen. Ook de regionalisering van het Artikel 60-statuut heeft impact. Er is immers de evolutie van het contingent ‘Artikel 60’ers sociale economie’ en de nog te verwachten ‘harmonisering door de OCMW’s’ van de betalende Artikel 60’ers.
FeBIO vraagt een concrete grondige analyse met simulaties, in de overgangsperiode of tijdens een langere testperiode, over de verschillen in subsidiëring voor de individuele organisaties, aan de hand van simulaties met vergelijkingen tussen bedragen in het oud en het nieuw systeem. En waarbij bij deze oefening tevens de financiële impact van de hervorming van de tewerkstellingsmaatregelen mee bekeken wordt. FeBIO vraagt transparantie m.b.t. de estimaties van de totale budgettaire impact van deze hervormingen op de begroting met een meerjarenplanning. Wij vinden het opportuun om een groeipad uit te tekenen voor de komende jaren, vertrekkend van de situatie in 2017 met het totaal aantal organisaties, doelgroepmedewerkers en de inzet van de verschillende statuten.
3. Een mogelijkheid voor duurzame tewerkstelling in de Brusselse sociale inschakelingsorganisaties ontbreekt.
Voor de meest kwetsbare werknemers is het opportuun een perspectief op duurzame tewerkstelling uit te werken. Zo’n statuut ontbreekt! Het nieuwe unieke statuut SINE/DSP onthult daarentegen een meer tijdelijk karakter van de ondersteuning. Dit is een gemiste kans. De werkgelegenheidsgraad van de laaggeschoolde bevolking op beroepsactieve leeftijd[4] in Brussel bedroeg in 2016 amper 32,4%. Voor veel werknemers is werken met een speciaal statuut in de sociale inschakelingseconomie het hoogst haalbare.
Financiële duidelijkheid is een voorwaarde om opbouwend samen verder aan de uitwerking van het ordonnantiekader te kunnen werken. Door de verbreding van de sociale economie kunnen meer organisaties, zoals initiatieven van de OCMW’s in de toekomst tot het luik mandatering inschakeling toetreden en/of van de tewerkstellingsmaatregelen genieten. Er zijn bijkomende middelen nodig om die ambities waar te maken.