Tijdelijke werkloosheid door overmacht voor artikel 60§7/TWE als gevolg van de coronamaatregelen

Er is een juridische regeling. Bij tewerkstelling door het OCMW in het kader van artikel 60, §7 van de wet van 08.07.1976, is het OCMW de juridische werkgever en de werkgever waar de werknemer tewerkgesteld wordt, de gebruiker. In het kader van de coronamaatregelen zal de artikel 60 bij sluiting van of vermindering van de activiteiten bij de gebruiker, een RVA-uitkering kunnen aanvragen op grond van overmacht. Dagen werkloosheid zijn gelijkgesteld voor de opbouw van socialezekerheidsrechten.Infoblad E24 is van toepassing, zoals bij interimarbeid. Het OCMW vervult de formaliteiten. Voorafgaand contact met het plaatselijk werkloosheidsbureau is aangewezen. Info RVA m.b.t. de coronacrisis vind je hier (FAQ-lijst). Bron: site vvsg

Arbeidsmobiliteit

FeBIO vraagt het behoud van arbeidsmobiliteit in de Brusselse sociale economie en signaleert dat de toeleiding van leefloners door de Brusselse OCMW’s naar de Nederlandstalige organisaties moeizaam verloopt.

De inschakelingsinitiatieven ontwikkelen een economische activiteit in diverse sectoren, vaak gekoppeld aan sociale dienstverlening of een sociaal doel. De werkervaring die zij aanbieden werkt competentie-verhogend op vier domeinen : psycho-sociaal, arbeidsattitudes, technisch en taalkennis.

Het nieuw Brussels wettelijk kader rond sociaal ondernemerschap, een Ordonnantie en Besluiten trad recent in werking. Daarnaast werd de tewerkstellingssteun hervormd. Dat zorgt voor nervositeit.  De organisaties worden vanaf 2020 aan vele nieuwe regels onderworpen.  De definitie van het doelpubliek voor inschakeling wijzigt. Bepaalde type contracten (doelgroepgeco’s, en duaal lerenden met een arbeidscontract) tellen plots niet meer mee voor financiering. Die staat in verhouding tot het aantal doelgroep medewerkers dat men begeleidt. Men wordt afhankelijk van bepaalde categorieën niet-werkende werkzoekenden die recht hebben op tewerkstellingssteun. [1]

‘Vlaamse’ Artikel 60’ers zouden niet meer meetellen in het kader van de financiering van het mandaat en compensatie sociale inschakelingsondenemingen. De administratie BEW deelde dat mee in september 2019 en stuurde een email naar een Nederlandstalige organisatie waarin men expliciet verwijst naar de domicilieverplichting (woonplaats in het BHG) en aangeeft dat er exclusief met Brusselse OCMW’s moet gewerkt worden. Men wil ‘transfers van Brusselse middelen naar Vlaanderen’ vermijden, de Brusselse minister van werk betaalt voor de begeleiding.  De oude Ordonnantie uit 2004 voor de Plaatselijke initiatieven voor de Ontwikkeling van de Werkgelegenheid en de inschakelingsondernemingen vereiste dat 60% van het doelpubliek dat in Brussel gedomicilieerd moest zijn, maar de administratie BEW controleerde in het verleden niet op domicilie en stelde zich soepel op. Vlaamse Artikel 60’ers telden wel mee in het kader van de financiering van de omkadering. Nederlandstalige organisaties bouwden goede relaties op met Nederlandstalige OCMW ’s in de Vlaamse rand, ze delen een gemeenschappelijke cultuur en taal. Er heerste consensus over een maximum van 40% contracten Artikel 60 uit Vlaanderen. Het betreft vandaag een dertigtal Vlaamse Artikel 60-contracten bij onze leden, gemiddeld lang geen 10% van het doelpubliek. Voor ons is het een principieel punt. Men wil voor deze omkadering gefinancierd blijven en goed lopende samenwerkingen behouden.

Lees verder

Ordonnantie betreffende de tewerkstellingssteun in het BHG

Er werd in juni 2017 door het Brussels Parlement ook een nieuwe Ordonnantie betreffende de tewerkstellingssteun goedgekeurd. Lees de   Ordonnantie tewerkstellingssteun. Onder een eerste type maatregelen van inschakeling op de arbeidsmarkt vindt men het inschakelingscontract. Daarnaast is er de inschakelingsbaan in de sociale economie, Artikel 60 en een vormend tewerkstellingsinstrument voor jonge werkzoekenden. Een tweede type van maatregelen is gericht op de activering via werk. Hieronder ressorteren Activa, de aanmoedigingssteun voor opleiding en maatregelen ter ondersteuning van werk als zelfstandige. Een derde type maatregelen is gericht op het behoud op de arbeidsmarkt en heeft als doelgroep oudere werknemers. Tot slot zijn er maatregelen voor specifieke steun op de arbeidsmarkt.

Een aantal van deze maatregelen (o.a. generieke Activa, activa.brussels)  treden al in werking op 1 oktober 2017. Meer details vind je hier. Met betrekking tot de hervorming van de tewerkstellingsmaatregelen SINE en DSP heerst er nog veel onduidelijkheid en zijn de uitvoeringsbesluiten nog niet gekend.

Wat betreft de fusie van de DSP- en SINE-maatregelen, vindt FeBIO het noodzakelijk de SINE-maatregel te vrijwaren voor de werknemers ouder dan 45 jaar die momenteel onder een arbeidscontract staan, waarvan de financiële tussenkomst in het nettoloon en de beperking van de werkgeversbijdragen niet beperkt zijn in de tijd. Er zijn overgangsmaatregelen nodig.

In het kader van de inschakelingscontracten op het vlak van de sociale economie moet er coherentie bestaan tussen deze Ordonnantie en de Ordonnantie Sociaal Ondernemerschap. De link met tewerkstellingsmaatregelen ontbreekt in de laatste Ordonnantie. FeBIO vraagt om de tewerkstellingsmaatregelen in de eerste plaats te reserveren voor de sociale inschakelingseconomie en dat de ESRRBC toezicht houdt dat men in andere Ordonnanties (en in het kader van de Geco-hervorming) links naar de ‘mandatering inschakelingsondernemingen’ voorziet en de doelgroepen helder afstemt.

FeBIO vraagt dat de hervormingen gelijktijdig besproken worden en dat de gecombineerde financiële impact ervan op de inschakelingssector wordt geëvalueerd. De bedragen en modaliteiten van het nieuw uniek statuut DSP/SINE zijn nog niet gekend. Budgettair moet de hervorming op zijn minst een nuloperatie voor de inschakelingseconomie zijn.

Er is nood aan een duurzaam tewerkstellingsstatuut voor langdurige tewerkstelling. Soepele verlengingsmogelijkheden van bestaande statuten zijn wenselijk, gezien de structurele tekorten aan jobs voor laaggeschoolden in Brussel. Meer jobcreatie is in beperkte mate ook mogelijk in de sociale inschakelingseconomie. FeBIO signaleert dat sociale werkplaatsen in Brussel ontbreken. Deze lacune invullen zou inspelen op een reële behoefte, de kenmerken van de Brusselse bevolking in acht genomen.

Als Brussel investeert in meer mensen aan het werk krijgen, stijgen de uitgaven (RSZ-kortingen) maar de belastingen (inkomsten) blijven federaal. Dit is een bottleneck, men moet de andere overheden betrekken en samenwerking op het vlak van sociale economie organiseren. Het totaalplaatje is voor de sociale ondernemers van belang.

Betalende Artikel 60 in de inschakelingseconomie

Brussel zit met een gigantische inactieve arbeidsreserve die niet aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt. De OCMW’s kreunen onder de toevloed van mensen die om welke reden dan ook niet voldoen aan de eisen om uitkeringsgerechtigd te zijn. Om deze mensen te activeren werd het concept van de Artikel 60-er ontwikkeld. Dankzij een werkuitkering kunnen deze mensen aan de slag in bedrijven en vzw’s, die hierdoor hun activiteiten kunnen ontwikkelen en tegelijk de ‘moeilijke profielen’ aan de slag krijgen. Het Artikel 60 statuut komt dus neer op het aanreiken van hefbomen om ervaring op te doen en om op termijn een eigen, duurzame en veilige plaats op de arbeidsmarkt te bemachtigen. FeBIO vraagt dat de overheid meer en beter investeert in dit systeem in plaats van erop te beknibbelen.

De begunstigden van een leefloon of sociale bijstand kunnen gebruikmaken van tewerkstellingsmaatregelen die bekend zijn onder de naam « Artikel 60 », in de vorm van een arbeidsovereenkomst tussen de begunstigde en het OCMW, dat werkgever is. Meer dan 400 mensen kregen zo’n contract in 2016 in de Nederlandstalige inschakelingseconomie en kregen een mogelijkheid om een werkervaringstraject (combinatie van werk en opleiding op de werkvloer) te volgen.

De evolutie naar meer betalende Artikel 60’ers is een feit hoewel nog niet iedereen er mee te maken heeft. FeBIO vroeg zich af hoe de leden, actief  in verschillende organisaties in sectoren met uiteenlopende activiteiten, type klanten en business modellen hier tegenover staan.

Uit een rondvraag bij de leden van FeBIO blijkt dat de houding verschilt naargelang

  • De specifieke economische activiteit van de organisatie een gunstige rentabiliteit vertoont
  • De prijzen die men hanteert gelijk zijn aan reguliere marktprijzen
  • De omkaderingsratio ( 1 op 4 tegen 1 op 10 is een groot verschil) en de kostprijs van het specifiek opleidingsverhaal.
  • Er een steeds groter wordend financiële kloof is tussen uitgaven voor de sociale dienstverlening en de inkomsten, die gedekt zou moeten worden door een OCMW of derde partij die het verschil bijpast
  • Men andere inkomsten heeft die de meeruitgaven kunnen compenseren
  • Er een verschil is tussen de noodzakelijke productiviteit voor de functies en de reële productiviteit van de Artikel 60’ers in opleiding, de globale afweging van totaal stijgende kosten tegenover stijgende inkomsten door meer activiteit, inzet met betalende artikel 60’ers
  • De mate waarin minder-productiviteit’ van werknemers wordt gecompenseerd door subsidies

Lees verder